zondag 29 juni 2014

Het laatste hoofdstuk.

Bij het opstaan in Melide werd meteen duidelijk dat twee zaken niet in de haak waren. Ten eerste regende het en ten tweede was het al bijna kwart over zeven. Oftewel wij hadden ruim een uur eerder willen opstaan en de weergoden vondemn dat zij het ons de voorgaande weken te makkelijk hadden gemaakt. Het goot!

Na een haastig opfrissen en aankleden haastten wij ons naar beneden voor een ontbijt. Dat was niet goedkoop maar wel overvloedig en voorzien van een groot glas vers geperst sinaasappelsap.

En dan komt het moment om de fietsen op te zadelen. Dat kon nog net droog gebeuren. Daarna moesten wij de regen in. En wat voor een bui? Voordat wij Melide uit waren, waren wij volledig  doorweekt. Van het landschap zagen wij deze rit maar weinig. Alle aandacht was gericht op de weg en de regen die continue in het gezicht geblazen werd.

Rond het vliegveld van Santiago (10 km voor de stad) hield de regen op en brak het wolkendek open. Als verzopen katjes kwamen wij uit de regen tevoorschijn. Met soppende schoenen op de pedalen werkten wij ons door de laatste kilometers heen.

En daar lag ze dan. De stad van Jakobus, temidden van haar voorsteden en industriegebieden. De middeleeuwse pelgrim zal de stad temidden van bossen en akkers hebben zien liggen. Maar dat beeld is al lange tijd verdwenen onder de vooruitgang.

De kathedraal domineert nog steeds het oude centrum. Nadat wij ons hadden gesetteld in het enorme Klein Seminarie (nu een Albergue.) gingen wij op jacht naar de compostolaten. Een uur in de rij wachten leverde ons het compostella op. In decrij maakten wij kennis met Sonia Chocquette. Een uitgesproken Amerikaanse schrijfster van boeken over engelen en soortgelijke verschijnselen. Het was heel gezellig om te kletsen met haar. Daarna zijn we naar het St. Franciscusklooster gegaan voor onze tweede Compostela.

Na een uitgebreide en heerlijke Paella met een lokale witte wijn gingen wij naar ons seminarie voor een rustige nacht.

Galicische schoonheid.

27 juni.

Van O Cebreiro ging de dagtocht van vandaag naar Melide. De een na laatste tocht voordat wij de laatste kilometers naar Santiago de Compostela gaan maken.

Net als op de Mont Iragui was het bovenop de Alto di Cebreiro (1300 m) bitter koud. Gelukkig was er in tegenstelling rot de berg van gisteren geen mist. Vol energie verlieten wij het gelijknamige dorpje op deze top, om via de bergpas van Cebreiro de Alto di Poio (1500 m) over te steken.

Als wandelaar zie je gedurende jouw etappes veel mensen herhaaldelijk terugkomen. Je haalt elkaar in. Komt ze weer tegen tijdens (lunch)pauzes of kan de laatste ervaringen bij de Albergues uitwisselen. De meeste wandelaars lopen namelijk min of meer dezelfde afstanden. Ergens tussen de 20 km en 30 km, afhankelijk van het terrein en de ligging en spreiding van halteplaatsen en hun voorzieningen. Zo ontmoetten wij gisteren tijdens het diner in Casa Carolo een Finse sociologe. De pas afgestudeerde Asta die vanaf dit dorp de via Jacobeo gaat lopen. Zij was eerst gaan eten en uitgebreid haar dagboek gaan bijwerken toen wij haar ontmoetten. Een slaapplaats (de eerste zorg voor pelgrims) had ze nog niet geregeldterwijl de albergue en de Hostals van het dorp langzaam volstroomden. Wij spoorden haar aan om vooral haast te maken. Zij wist nog een van de laatste bedden in het dorp te bemachtigen terwijl wij aan ons pelgrimsmenu begonnen en op haar rugzak pasten. Daarna hebben wij onder het genot van thee elkaar beter leren kennen en tips gegeven. Aan enthousiasme ontbrak het Asta niet. Aan een goede voorbereiding des te meer. Maar zij komt er wel, daar hoeven wij niet bang voor te zijn.

Als fietspelgrim, of "bicigrino" zoals sommigen zeggen, kom je vooral steeds nieuwe mensen tegen. De wandelaars zie je nooit meer terug tojdens de reis. Je legt per dag immers 3 tot 5 keer hun gemiddelde dagafstand vast. En voor de fietsers geldt dat hun reissnelheid enorm van elkaar verschilt. Van de fietsers die wij gesproken hebben verschilden de gemiddelde dagafstanden tussen de 80 km en de 130 km. Dus als je fietsers weer ontmoet is dat meer toeval dan iets anders. In O Cebreiro ontmoetten wij weer 3 spanjaarden die wij al in Burgos en bij Castrojieriz hadden gezien en ingehaald.

Maar ook een stoer Italiaans stel dat met mountainbike de Jacobsweg aflegt. Dat laatste stel waren wij al 2 keer eerder tegen gekomen. Hij is nogal nors en zij lijkt steeds weg te dromen. Terwijl wij rustig de Alto di Poio beklommen ontdekten wij waarom er geen grammetje vet om zijn middel zit. Wij hadden na Estella en Navarrete al gezien dat het voor haar allemaal te zwaar was. Zodra de klim begon kwamen wij hen weer tegen. Ze waren gestopt en hij bevestigde haar fiets aan de zijne middels een band. Toen zij (lees; hij alleen) aan de klim begonnen deed hij al het werk. En dat nog wel op hetzelfde tempo als dat van ons. Op zo'n 9 km per uur. Wij waaren zeer onder de indruk en beseften hoe relatief conditie kan zijn. Papa en ik hebben een prima conditie, beter dan sommigen vergelijkbaar if minder dan die van anderen. Maar tegen deze Paisano kunnen wij niet op. Het is niet zozeer zijn kracht maar de opofferingsgezindheid voor zijn vrouw/ vriendin die zo'n idruk op ons heeft gemaakt. Wij nemen onze fietshelm voor hem af.

Maar hoe indrukwekkend ook. De natuur is hier grootser. Galicië is groen, heuvelachtig en nat. Veel dorpen en Steden lijken erg Italiaans temidden van groene Ierse natuur. Heel apart. Een totaal andere omgeving dan bijvoorbeeld de Meseta of La Rioja en Navarra. Tot dusverre een heel on-Spaanse regio.

Na geluncht te hebben in Porto Marin met zijn indrukwekkende havenpoort en versterkte kerk gebouwd door de  Ridders van Sint Jan. Het hele dorp bestaat pas sinds de 60er jaren toen het er inclusief de monumenten naar toe werd verplaatst. De oorspronkelijke plaats is verzwolgen door het water van het stuwmeer dat rustig aan de voeten van het nieuwe Porto Marin likt.

Vergeleken met het nieuwe oude stadje valt Melide erg tegen. Het is een lelijk, modern en uit zijn voegen gegroeid dorp. Maar onze Albergue is nieuw, comfortabel en schoon. En het pelgrimsmenu in het restaurantje naast de oude kerk is uitstekend. Morgen wacht ons Santiago! (Al zitten wij daar al zodra jullie dit lezen.)

vrijdag 27 juni 2014

Morgen lunchen wij in Santiago!

27 mei.

De afdaling van de Monte de Poio was lang maar niet zo gevaarlijk als die van de dag ervoor. Het was een rustige en beheerste afdaling.

We zijn goed opgeschoten en na een tocht van 105 km zijn we gearriveerd in Melide. Dit betekend dat er morgen nog maar een kleine 60 km ons scheidt van Santiago.

Morgen lunchen wij dus in Compostela!

Van hoog naar omlaag en weer omhoog.

26 juni.

Na een onrustige nacht bovenop de Mont Iragui met een paar onweersbuien, werden wij begroet door een kille mist. Na een stevig ontbijt, het eerste in Spanje met zelfgebakken bruin brood en worst en chorizo, gingen wij op weg.

Voor het eerst hebben wij gebruik gemaakt van de meegenomen lange broeken en pulli's met lange mouwen. Het was namelijk bitter koud. Eerst moesten wij de laatste 100 meter klimmen naar het Cruz de Ferro. Daar hebben wij volgens de traditie een steen op de hoop aan de voet van het kruis achter gelaten. Elk, zoals elke pelgrim, voor een eigen reden en een eigen doel.

Na het Cruz de Ferro ging de weg langs Mollinar. Een tweede dorpje dat op één huis (albergue) na ook volledig uitgestorven en verruïneerd is. Na een korte afdaling begon de klim naar het hoogste punt van die berg. De mist verdichtte zich hier tot een dik pak met maar 25 meter zicht.

Hier begon een steile en gevaarlijke afdaling. Een slecht wegdek met gaten, dichte mist, en een hellingspercentage van 7 tot 10% in een bochtig parcours zijn geen ingrediënten voor een ontspannen afdaling. Verkleumd en met pijnlijke handen van het vele knijpen in de remmen kwamen wij onder de wolken uit.

Na een lange afdaling kwamen wij aan in Ponferrada. Een mooi centrum in een lelijke schil. Vergeleken bij Burgos, Santo Domingo, Leon, en Astorga heeft deze stad een naargeestige kathedraal. De met symbolen overladen tempeliersburcht. Is indrukwekkend.

Inmiddels hebben wij al veel stempels verzameld in ons credential. Maar we hebben nog wat ruimte overgehouden voor de laatste 200 km. Die tellen namelijk het hardst voor het compostolaat.

Geluncht hebben wij in Villa Franca de Bierzo. Op 540 meter hoogte.  begonnen wij weer aan de klim voor de volgende berg. De Bierzo is overigens een goede wijnstreek al zijn deze wijnen in Nederland vrij onbekend.

Uiteindelijk eindigen wij vandaag weer op een berg in O Cebreiro. Dat dorp op de Alto di Poio ligt op 1300 meter hoogte. Dit is een rustiek Galisisch bergdorp met huizen van natuursteen en daken van flagstones of riet. De Albergue is schoon maar wel afgeleefd. Het eten in Casa Carolo is, net als bij Taberna del Gaia in Foncebadon, overvloedig. Hoe ze zulke menu's met 3 gangen inclusief een fles lokale wijn en koffie/thee voor 9€ de man kunnen maken is ons een raadsel. Het eten is nog bijzonder smakelijk ook, ondanks de grote portie's. Omkomen van de honger is hier onmogelijk voor ons.

Morgen moeten wij de top van de Alto de Poio ronden voordat wij weer de berg afrijden. Nog maar 160 km te gaan.

Vreemde vogels.

Ja, we hebben al een aantal bijzondere vogels gezien en gehoord. Nu het grootste deel van de reis erop zit is het aardig om erop terug te kijken. Wouwen, Kiekendieven, Hoppen, Wielewalen, vinken en gaaien hebben we gezien en gehoord. En dan noem ik ze nog niet eens allemaal.

Ook bepaalde mensen vallen onder de categorie uit de titel. Zo hebben wij een foto gezien van een vrouw die naast haar bepakking de Camino loopt met een parasol in de ene hand en een vogelkooi met haar kanarie in de andere. Of die laatste de tocht overleefd? Ik betwijfel het. Maar een man die zijn bagage met een kruiwagen achter zich aan sjouwt is ook redelijk apart. Of is dit een eufemisme?

En dan zijn er nog de ongebruikelijke vervoersmethoden. We hebben een paar pelgrims te paard gezien en natuurlijk de Hongaarse Roland met zijn ezel. Een Brits echtpaar dat de tocht per tandem maakt is vooralsnog ook redelijk uniek. Al wint in deze categorie toch wel de Argentijnse jongen die de tocht op een eenwieler maakt.

Ten slotte zijn er nog de mensen die verbazing en bewondering wekken. Maar niet maf zijn. Zo kwam ik een zeer atletische jongeman tegen die de camino 'loopt' met zijn twee stokken en zijn ene been. Ik ontmoette hem in Saint Palais terwijl ik op de pizzabakker wachtte. Hij had thuis een kunstbeen en zo'n runningblade (zoals die atleet Pistorius) voor het hardlopen. Maar hij wilde proberen om op een been de Ibaneta over te komen. Voor hem was het een sportieve uitdaging.

Ook hebben wij de man met zijn vrouw in een elektrische rolstoel gezien. Zij heeft een ongeneeslijke verlammingsziekte en hoopt in Santiago genezing of althans verlichting te vinden. Ik hoop voor haar dat haar gebeden verhoord worden. Maar ben bang dat ik dat uitgesloten acht. Maar misschien zie ik het te zwart. Bij het ontbijt vertelde een vrouw dat ze gebeden had bij een altaar. Haar wond aan een hiel was gaan infecteren. En na haar gebed om hulp sliep er de volgende dag een dokter in hetzelfde stapelbed. Die heeft haar wond verzorgd. Kleine wonderen bestaan kennelijk wel op de Camino. Grote wonderen ook?

En dan zijn er nog twee mannen met allebei aandoeningen die hen ernstig hinderen. De ene zit in een electrische rolstoel met naar verluid een dwarslaesie. De tweede ook maar dat is zo'n ligstoel. Hij kan alleen zijn gezichtsspieren gebruiken. Wij hoorde over hen van andere pelgrims in Leon. De volgende dag zag ik ze voorbij rijden toen wij lunchten op een plein in Astorga. De eerste duwde de andere in zijn ligstoel voort. Hun actieradius is beperkt door de accu's van de stoelen. Voordat die op zijn moeten zij onderdak hebben zodat de accu's opgeladen kunnen worden.

Er werd ons verteld dat een Amerikaanse documentairemaker met hen meereist. Dat klonk ons niet heel geloofwaardig in de oren.... Totdat wij in Foncebadon de documentairemaker ontmoetten.

Een aardige en serieuze man maar al met al ook een rare vogel op de Camino. Maar ongeacht wat ik zelf geloof hoop ik voor eenieder dat ze uit hun tocht halen wat ze eruit hopen te halen.

Een stukje dichter bij de Hemel.

25 juni.

Nee, ik ben niet plotseling een  religieus en gelovig mens geworden door deze pelgrimage. Ik denk ook niet dat ik opeens een beter mens geworden ben. Vanavond echter schrijf ik dit epistel op bijna 1500 meter hoogte. Een stukje dichter bij de hemep dan gewoonlijk.

Wij zijn vandaag van Leon naar Foncebadon op de Monte Iragui gefietst. Een tocht van bijna 100 km over bergachtig terrein dat eindigde in een klim om ruim 800 meter hoogteverschil te overbruggen.

Leon zag er met een frisse ochtendzon vrolijker uit dan de druilerige stad van de dag ervoor. Toch blijft van de grote steden op deze trip Burgos ons beider favoriet. De tocht bracht ons vandaag voor de lunch naar Astorga, dat de Romeinen als Asturica hebben gesticht. Het heeft een fraaie kathedraal die echter tot half 10 's ochtends te bezoeken is  en daarom haar interieur niet aan ons heeft prijsgegeven. Maar het is niet de kathedraal maar het episcopaal paleis waarom het verder mooie Astorga beroemd is.

Nadat het oude paleis in 1886 afgebrand was wenste de bisschop een nieuw onderkomen met de geest van toen en alle comfort van dat moment. Uiteraard moest het ook door een bekende architect ontworpen zijn. De keuze voel op de reeds vermaarde Antonio Gaudi. Toen Gaudi het eenmaal gebouwd had beviel het de Monsignor niet. Hij vond Gaudi's interpretatie van de gotiek goddeloos en weerzinwekkend. Je moet ervan houden maar wij vonden die kwalificatie erg overdreven. Het is dus nooit in gebruik genomen door de bisschoppen die in een omgebouwd klooster hunintrek namen. Astorga is er nu heel blij mee en heeft er een museum gewijd aan het pelgrimeren in gehuisvest. Na Astorga begon de klim. Een lange en flinke klim die toch goed te doen was. En nu schrijf ik dus vanuit Foncebadon, net onder de top van de Mont Iragui. Op de top van de naastgelegen Mont Tenon (2103 m) ligt zelfs nog wat sneeuw. Maar daar hoeven wij gelukkig niet overheen.

Het landschap is sterk veranderd gedurene deze rit. In de ochtend reden we nog tussen de akkers met uitgebreide irrigeringssystemen om de vlakten van de Meseta levensvatbaar te houden voor gewassen. Daar zagen wij iets dat wij nog nooit gezien hadden. Ik heb al vermeld dat wij in Logrono ooievaarsnesten op de kerktorens zagen. De afgelopen dagen zagen wij ze op elke kerktoren. Soms meerdere en vrijwel allemaal bewoond. Vandaag echter zagen wij plotseling +/-70 Ooievaars bij elkaar fourageren in het veld. Ik dacht altijd dat het dieren waren die solitair of in paren leefden. Maar hier zat (en vloog zodra wij foto's wilden) een hele zwerm. Heel bijzonder. Het leken zo net op een kudde kleine, zwart/wit gevederde, koetjes in dat weiland. Rond Astorga verlieten wij de Meseta en werd het landschap droger en ruiger. Kale, rotsachtie grond bedekt met weerbarstige struiken en boompjes. Struiken die spaarzamer worden naarmate je verder klimt.

Eerder schreef ik al over de vele afgesloten of zelfs verruineerde woningen in de dorpjes. Dit komt deels door de crisis. De grootste oorzaak is de langdurige leegloop van het platteland. Had een grote boer 10 knechts nodig, nu is dat er hooguit 1. Er is nauwelijks werk dus zijn er ook weinig tot geen kopers voor de panden. Foncebadon was in de middeleeuwen niet eens zo klein. Er is ooit zelfs een concillie gehouden door de Spaanse bisschoppen. Op deze hoge plek, dicht bij de hemel, hoopten ze makkelijker Goddelijke leiding te krijgen. In de vroege 20e eeuw is ze volledig uitgestorven. Geen werk, geen inkomsten, geen toekomst.

Decennia lang was het dus een vervallen en onbewoond cluster ruïnes. Tot er +/- 15 jaar geleden een huis werd herbouwd en ingericht als Albergue. Nu staan er 5 herbergen en een cafe restaurant waar het middeleeuws tafelen is. Net zoals dorpen, kloosters en steden ontstonden langs de Camino is dit dorpje door de heropleving van de camino zelf ook aan een tweede leven begonnen. Erg mooi en leuk om hier te overnachten.

Morgen gaan we naar het Cruz de Ferro en dan de berg weer af. Om uiteindelijk op of  rond de volgende berg te eindigen. De Alto de Poio.

Kakkerlakken, k-weer & koningen.

24 juni.

Wij verlieten de "tempeliersburcht" rond half zeven. Het ontbijt werd daar, zeer ongebruikelijk, pas vanaf zeven uur geserveerd. Daar wilden wij niet op wachten. Sahagun een grote plaats met verschillende albergues en cafe's lag op nog geen 13 km fietsen.

Daar aangekomen vonden wij een hotel dat een pelgrimsontbijt serveerde. Wij zaten heel toepasselijk aan een tafeltje onder een enorme Sint Jacobsschelp in het plafond. Het middeleeuws aangeklede hotel bood een prima ontbijt voor maar 3 euro. Het was er schoon en aangenaam. Het werd minder schoon en aangenaam bij de toiletten die in de kelder onder het restaurant waren gevestigd. In de kleine ruimte van het herentoilet lagen 2 dode kakkerlakken. Euhg!
In het tweede toilet lag er 1. En naast de wasbakken crepeerde nummer 4! Dat werd toch even doorbijten want de nood was hoog.

Toch lieten de kakkerlakken een nare bijsmaak achter. Gelukkig geeft de Camino genoeg afleiding. Vandaag werd dit, naast de typische omgeving van Meseta, vooral verzorgd door de niet aflatende regen. Regen werd al 3 dagen voorspeld maar kwam nu pas naar beneden.

En hoe? Laten wij zeggen gestaag en langdurig.

Gelukkig konden wij een stuk van de route afsnijden wat ons 10 km in de regen fietsen scheelde. Het zal niemand verwonderen dat wij als verzopen katjes in Leon aankwamen. De voormalige koningsstad toonde zich niet op haar voordeligst. Grauw en nat wilden de festiviteiten ter ere van San Jose, hun patroonheilige niet van de grond komen. De sfeer en aanblik van de stad is heel anders dan de elegantie van Burgos. Wellicht omdat het na het samengaan met Kastillië zijn functie als koningsstad verloor?

Ook hier staat een prachtige kathedraal. In een zuivere vroeggotische stijl dit keer, die in de 19e eeuw zoveel mogelijk van alle latere (barokke) toevoegingen is ontdaan.

Vandaag overnachten wij bij de zusters benedictinessen. Na het eten werden wij uitgenodigd om de completen (de nachtmis) bij te wonen. Deze was erg fraai. In de kapel van de benedictinessen, die verder nooit voor publiek is geopend, staat in de apsis een verguld retabel. Het geheel is versierd met heiligenbeelden en schilderijen rijkt tot de nok van het 12 meter hoge tongewelf.

De 18 nonnen zongen heel mooi a-capella. Aan het eind moesten de verzamelde pelgrims samen met de zusters het Salve Regina zingen. Daarna ontvingen wij van Moeder Overste de pelgrimszegen. Met een beetje geluk behoedt deze mij weer voor een ongelukkige val.

Morgen verlaten wij de oude koningsstad weer. We komen steeds dichter bij Santiago. Nig maar een paar dagen te gaan.